Meteen naar de inhoud

Terugstroom

Dit (feelgood) verhaal schreef ik na mijn verblijf als Artist in Residence in Wijk aan Zee. Dit verblijf werd mij aangeboden door de fantastische ku(n)stherberg Be my Guest, welke natuurlijk ook een sleutelrol speelt in ‘Terugstroom’. Je kunt in dit korte verhaal ook enkele andere bekende locaties, personen en tradities uit Wijk aan Zee herkennen!

Terugstroom

Opgedragen aan Ella, Jola, Lisa, Lizzy de kat
& alle anderen die ik aan Wijk aan Zee heb mogen leren kennen

Net was ze er nog. Ik weet niet waar ze zo ineens naartoe verdwenen is. Mam loopt ook altijd zo snel. Ze heeft de hele tijd haast, zelfs als we op vakantie zijn. Oké, dit is geen echte vakantie, maar toch.
Hoe verder ik naar de zee loop, hoe kouder en natter het zand onder mijn voeten wordt. Het kriebelt tussen mijn tenen. Thuis loop ik nooit op blote voeten. Mam zegt dat je er verkouden van wordt, maar dat geloof ik niet. Ik denk dat ze het stiekem gewoon vies vindt.
Achter me klinkt gefluit. Ik kijk om en zie in de verte twee mensen mijn richting op lopen. Een grote grijswitte hond sprint voor hen uit. Het zand stuift om zijn poten. Ik vraag me af hoe de hond zal heten. Samson is een goede naam voor hem, maar iets stoers zou ook wel passen. Rex of Storm bijvoorbeeld. Al snuffelend komt de hond steeds dichterbij. Zo dichtbij dat ik niet meer met mijn ogen hoef te knijpen om hem te kunnen zien. Misschien had ik mijn bril op moeten zetten, zoals mam nog had gezegd. Soms heeft ze weleens gelijk, alleen ze zegt zoveel onzin-dingen dat ik meestal niet luister.
‘Góófy…. Góófy!’
De mensen achter me roepen. Goofy reageert niet. Hij rent een paar rondjes om mijn benen heen en raakt dan afgeleid. Ik snap wel dat hij niet luistert… Ik vind het ook geen goede naam voor hem.
Mijn naam is Valentijn en dat vind ik ook niet per se een goede naam. Het is veel te lang en een beetje deftig. Ik ben veel dingen, maar niet deftig.
‘Sorry hoor. Normaal luistert ‘ie wel,’ de vrouw die achter me liep, heeft me ingehaald. Ze kijkt me vriendelijk aan terwijl ze naar Goofy toe loopt. Hij staat verderop te snuffelen.
‘Geeft niet,’ zeg ik zachtjes. Ik vraag me af of ik de vrouw moet vertellen dat ik mijn moeder kwijt ben, dat ik misschien hulp nodig heb. Alleen hoe weet ik zeker of dat zo is? Ik bedoel: ik ben ook geen kleuter meer. Ik ben al tien. En hoe ver kan ze nu eigenlijk zijn? Ik ben maar een klein stukje doorgelopen terwijl ze stond te bellen. Het is niet alsof ik hele voetbalvelden heb afgelegd. Nee, ik ga niets zeggen.
De ogen van de vrouw blijven even op me hangen. Ze kijkt vriendelijk en ook een beetje bezorgd, zoals mama altijd kijkt als ik zeg dat ik buikpijn heb of gevallen ben. Even lijkt het alsof de mevrouw iets gaat vragen, dan komt de man naast haar lopen. Hij heeft de hondenriem in zijn hand en wil de hond vastmaken.
‘Nee, laat nog maar even,’ zegt de vrouw.
Ze kijkt niet meer naar me om voordat ze doorloopt. Goofy loopt met een kwispelende staart met de man en vrouw mee.

Ik besluit om op één plek te blijven zitten en te wachten. Misschien is mam ook aan het zoeken en lopen we elkaar zo telkens mis. Als ik op één plek blijf, vindt ze me misschien. Gelukkig is het zomer en wordt het voorlopig nog niet donker. Het is lekker weer, toch voelt het even koud aan mijn billen wanneer ik op het natte zand ga zitten. Ik had beter een plek verder van het water kunnen kiezen, maar ik vind het leuk als de golven mijn tenen raken. Langs de waterlijn heb ik al veel verschillende dieren gevonden. Krabben, zee-egeltjes en mosseltjes. Ook vond ik van die lange schelpen. Scheermessen, heten die. Dat heb ik ooit gezien in een encyclopedie. Als ik verderop iets aan zie spoelen, kan ik me niet inhouden om even te spieken. Ik ben er net op tijd, een meeuw wilde er al op af duiken. In het zand vind ik een feloranje krabbetje dat ondersteboven ligt. Hij leeft nog zie ik, zijn pootjes spartelen druk in de lucht. Mam zou zeggen dat ik van hem af moest blijven, maar ik weet heus wel wat ik doe. Voorzichtig draai ik het krabbetje om en draag het terug naar zee. Voor ik hem in het water zet, zie ik dat hij een pootje mist. Ik hoop dat hij nog wel goed kan lopen of anders met de stroming mee naar huis voert.

𓆟𓆟𓆟


Na een uur heeft mam mij nog niet gevonden. Ik besluit dat het nu dus aan mij is om haar te vinden. Wie weet zit zij ook wel op één plek, op mij te wachten. Dan komen we dus nergens. Ik twijfel over wat me te doen staat: de herberg waar mam en ik logeren is niet ver en ik zou er naartoe kunnen lopen, alleen ik heb geen idee welke kant ik op moet gaan.
Voor de verandering had mam eens een leuke plek uitgekozen om te logeren. Meestal slapen we in saaie hotels van grote ketens, maar deze keer niet. Onze kamer is heel groot en er hangen veel versieringen aan de muur. Vooral dingen die met muziek te maken hebben. Ook hebben we een eigen keuken, met een grote koelkast waarin mam blikjes fris heeft gezet. Ik zou er nu wel eentje van lusten.
Op zoek naar mam, loop ik de duinen in. Ik zie dat mijn voeten een beetje zijn gaan sloffen. Mijn benen zijn ook al best moe. Ik heb al veel geklommen vanmorgen. Een heuvel op, waar ik gaaf uitzicht had over Wijk aan Zee. En bovenop een andere heuvel stond ik ineens oog in oog met een kudde Schotse Hooglanders. (Ik wist niet dat ze zo heten, dat vertelde mam.) De koeien bleven heel stil staan toen ik eraan kwam, alsof ze op mij hadden staan wachten. Ik vraag me af of er vaak mensen bij hun op bezoek komen. Ik denk het niet, misschien alleen andere kinderen. Volwassen mensen houden niet zo van klauteren, geloof ik. Dan gaan ze in elk geval altijd heel veel zuchten.
Ik dwing mezelf om verder te lopen. In mijn hoofd tel ik de passen en zing er een liedje bij. Eén-twee-in-de-maat-anders-wordt-de-juffrouw-kwaad. Als ik de tekst niet meer weet, begin ik opnieuw. En opnieuw en opnieuw, net zolang totdat ik in de verte een gebouw zie verschijnen. Het duurt even voordat ik mijn ogen genoeg kan scherpstellen om het goed te bekijken. Het is een houten strandtent met een groot terras buiten, waar een trap naartoe loopt. Mijn schoenen beginnen haast te knellen bij het idee van nog meer klimwerk, dus ik laat mij in het zand neerzakken om even na te denken. Pff, wat een ellende. Mam is al bijna twee uur kwijt en ik ken hier verder niemand. En van Wijk aan Zee weet ik bijna niets af. Ik ben hier maar een paar keer geweest, maar dan was ik altijd met mam samen. Of met oma, maar die is nu dood.
Ik pluk aan wat duingras terwijl ik nadenk. De grassprieten zijn stug en komen moeilijk los uit het zand. Het doet pijn aan mijn handen. Had ik maar een telefoon, dan had ik mama gewoon kunnen bellen. De meeste kinderen in mijn klas hebben er nu wel eentje, maar mam gelooft dat niet als ik het vertel. Ze zegt dat ik pas een telefoon mag als ik veertien ben, maar dat geloof ik dan weer niet. Dat zou namelijk echt kindermishandeling zijn.

Ik wrijf mijn handen schoon aan mijn broek en sta op. Nogmaals kijk ik naar het houten gebouw verderop. Er zit niets anders op dan naar binnen gaan en hulp vragen. Ik schaam me een beetje, maar goed: ik kan er ook niets aan doen dat ik zo’n onhandige moeder heb.
Binnen in de strandtent is het warm en ruikt het naar frietjes. Achter de grote donkere bar staan veel verschillende drankflessen in allerlei kleuren. Het ziet er chique uit. In de lucht zweven veel lampen en plantjes, zoveel dat ik uit moet kijken waar ik loop. Wat ook meteen opvalt zijn de grote cactussen bij de ramen. Grote als deze heb ik nog nooit gezien, alleen op foto’s in mijn Aardrijkskundeboek.
‘Ha jongeman, kan ik iets voor je doen?’
Een man komt mijn kant op gelopen. Hij heeft een ringetje boven in zijn oorschelp en warrige blonde haren. Over zijn schouder hangt een spierwitte theedoek. Ik begin een beetje zenuwachtig te worden. Ineens bedenk ik me dat ik helemaal geen geld bij me heb. Heb ik dat nodig? Willen ze mij wel helpen anders? Het voelt alsof er een knoop in mijn maag zit, die steeds strakker trekt. Ik kan niet eens een goed antwoord bedenken. Nu denkt die man vast dat ik dom ben.
‘Jij lust vast een glaasje water,’ zegt de man, zonder dat ik nog iets heb teruggezegd. Hij geeft me een knipoog en loopt naar de andere kant van de bar om een glas te pakken. Dat schenkt hij vol en hij doet er wat ijsklontjes in. Pas als ik het koude glas in mijn handen krijg, voel ik hoe warm ik het al de hele tijd heb. Volgens mij staan er zelfs zweetdruppels op mijn voorhoofd. Wat als ik ziek begin te worden? Of een of andere gekke aanval krijg, zoals Marit in groep vier, toen ze een pinda van haar rijgketting had opgegeten… Mam zou me niet kunnen helpen. Mam is er niet.
‘Drink maar hoor,’ zegt de man achter de bar.
Ik kijk naar het glas water in mijn handen.
‘Ik heb g-geen geld bij me,’ ik stotter een beetje.
De man achter de bar glimlacht vriendelijk. Zijn voortanden staan ietsje scheef, maar niet zo erg dat het er gek uitziet.
‘Dat hoeft ook niet. Het is maar een glas water.’
Opgelucht begin ik te drinken. Hoe meer slokken ik neem, hoe gulziger ik word en voor ik het weet is het hele glas leeg.
‘Zo, dat had je nodig zo te zien.’
De barman heeft rimpels naast zijn ogen als hij lacht, net als mam. Ineens gebeurt er iets geks. Ik voel dat mijn neus begint te lopen en dat mijn hoofd rood wordt. Zonder dat ik het tegen kan houden, springen er tranen in mijn ogen. Zo snel dat ik ze niet weg kan knipperen, terwijl ik dat wel heel hard probeer. Dan geef ik het op en hoor ik mezelf luid snikken.
‘Hé wat is er?’ klinkt er vanachter de bar.
De gasten verderop in het restaurant kijken vast naar me, dus ik verstop mijn gezicht achter mijn mouw. Ik voel hoe het snot zich over mijn neus en mond verspreid. Gadsie, ik lijk wel een baby.
‘Ach kerel, rustig maar hoor.’
Een grote hand op mijn zweterige rug. De barman is naast me komen te staan. Hij knijpt even zachtjes in mijn bovenarm en laat me dan los om een kruk mijn richting op te schuiven. Zelf gaat hij ook zitten. Ik volg zijn voorbeeld.
‘Wil je vertellen wat er aan de hand is? Heb je ergens pijn?’
‘Nee,’ zeg ik. Het snikken wordt eindelijk minder, maar mijn stem klinkt nog waterig.
‘Ik… Ik ben mijn moeder kwijt.’
De barman is even stil. Met zijn vingers doet hij trucjes met het bierviltje op de tafel. Hij is er heel goed in en volgens mij heeft hij er niet eens zijn aandacht voor nodig.
‘In welke straat woon je? Zal ik je even naar huis brengen?’
Ik schud mijn hoofd. Als ik wil antwoorden, begin ik bijna weer te huilen, maar deze keer lukt het om mijn tranen weg te slikken.
‘Ik woon hier helemaal niet. Ik kom uit Eindhoven.’
‘Oei. Dat is een beetje ver lopen,’ zegt de barman. Hij glimlacht breed. Ik moet ook lachen.
‘Zijn jullie op vakantie?’ vraagt hij dan.
‘Zoiets,’ zeg ik.
Dat lijkt me makkelijker dan te antwoorden met de waarheid. Dat we het strandhuisje van mijn oma komen leegruimen. Ze is doodgegaan. Ik ben er wel verdrietig om, maar eigenlijk voel ik me vooral heel schuldig. Ik heb het idee dat ik verdrietiger zou moeten zijn. Sommige kinderen uit mijn klas aten wekenlang hun brood niet op, toen hun oma of opa doodging… Zo verdrietig waren ze.
Ik heb wel even gehuild, maar ik kende mijn oma eigenlijk niet zo goed. De volgende dag at ik gewoon mijn hele lunchtrommel leeg. Thuis wilde mam er ook niet over praten en al heel snel ging alles weer door zoals altijd, alleen dan zonder oma.
‘En kunnen we je moeder bellen?’
‘Ik heb geen telefoon,’ antwoord ik zacht.
‘En haar nummer?’
‘Dat weet ik niet uit mijn hoofd.’
De barman kijkt niet boos of streng, waar ik wel een beetje bang voor was. Hij vraagt gewoon weer verder.
‘Waar slapen jullie? Weet je dat?’
De vriendelijke ogen van de barman blijven op mij gericht. Ze zijn een beetje blauwgroen, zoals de zee. Het is het tweede opvallende aan hem, naast zijn scheve tanden.
‘Ik weet niet hoe het heet,’ antwoord ik twijfelend. ‘Maar wel hoe het eruitziet.’
Ondertussen komt er een mevrouw achter de bar staan. Zonder het te zeggen, vult ze mijn glas met water en zet het voor mij neer. Ze legt er ook een koffiekoekje bij.
Ik begin te vertellen: ‘Het is een groot wit hoekhuis, met heel veel ramen. Volgens mij is er ook een balkon. En behalve wit is het ook een beetje groen en oranje, geloof ik.’
De barman knikt. Ik kan zien dat hij diep nadenkt. Hij knijpt zijn ogen een beetje tot spleetjes, net zoals ik doe wanneer ik niet goed kan zien. Ik eet ondertussen snel mijn koekje op.
‘En wat weet je nog meer?’ vraagt de barman.
‘Beneden is er een restaurant en dat is heel gezellig. Er staat een kast helemaal vol met spelletjes en er hangen heel veel lampen in allemaal kleuren. Oh: en koektrommels!’
‘Koektrommels?’
‘Ja, koektrommels met klokwijzers erop!’
De barman krabt zichzelf achter zijn oor. Ik hoop niet dat hij denkt dat ik dit verzin. Ik weet namelijk zeker dat ik die koektrommels gezien heb.
‘En wat kun je je nog meer herinneren?’
‘Er is een kerk vlakbij, geloof ik. En boven het restaurant zijn heel veel kamers.’
Bij het inchecken hebben mam en ik alle kamers mogen zien. Ze waren heel mooi. Elke zag er weer anders uit.
‘Eén kamer leek op een bos, en een andere op een soort bibliotheek. Oh en er was ook een kamer met allemaal hondenfoto’s!’
Ik probeer voor me te halen hoe onze kamer er precies uitziet. Eigenlijk is het meer een appartement. We zitten naast de herberg en hebben een eigen voordeur. Dat is wel leuk, want in de buurt woont een kat die ‘s morgens op het bankje voor het raam komt liggen. Als je erbij gaat zitten, springt ‘ie meteen op schoot.
De barman denkt na. Hij wrijft over zijn stoppelbaard, het maakt een grappig geluid.
‘Zit het aan een plein?’
Ik knik enthousiast. ‘Ja!’
De barman glimlacht. ‘Opgelost. Dan weet ik waar je zit. Ik zal er even bellen dat je eraan komt, en dan loop ik met je mee. Wat is je naam?’
‘Valentijn.’
De barman fluit tussen zijn tanden. ‘Mooie naam, knul. Hier in het dorp woont iemand die Cupido heet.’
‘Echt waar?’
‘Ja, echt!’
‘Wauw. Dat heb ik nog nooit gehoord.’
Ik ben even stil terwijl de barman naar de telefoon loopt. Hij begint op de knopjes te drukken.
‘Hoe heet jij eigenlijk?’
‘Lukas. Eigenlijk noemen de meeste mensen me Luuk.’
Ik knik. Ik vraag me af of ik hem ook een compliment over zijn naam moet geven of dat dat raar is. Gelukkig begint Lukas op dat moment te bellen.
‘Ha Lisa. Ik heb hier een jongetje dat zijn moeder kwijt is… Valentijn. Hij verblijft met zijn moeder bij jullie, vertelt hij. Ja? Oh echt? Nou, zeg maar dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. Nee hoor, ik breng hem wel even terug…. Tien minuutjes zoiets? … Oké, hoi.’
Als Lukas opgehangen heeft, kijkt hij me aan en glimlacht.
‘Je moeder is je overal aan het zoeken. Ze was al naar de herberg gelopen om te kijken of je daar was. Lisa belt haar nu om te laten weten dat je terecht bent. Ik loop ondertussen wel even met je mee naar de herberg.’
Een warm gevoel begint in mijn maag, verspreidt zich door mijn borst en daarna naar mijn armen en benen. Ik ben zó opgelucht. Als ik straks mam weer zie dan ben ik zó blij, dat ik niet eens boos zal worden over dat ze zichzelf had kwijtgemaakt.

𓆟𓆟𓆟

Even later lopen Lukas en ik door de duinen richting het plein. In de verte zie ik de kerktoren en ik doe mijn best om meer dingen te herkennen, maar ik ken Wijk aan Zee nog lang niet goed genoeg. Ik kan me herinneren dat ik een nachtje bij oma heb gelogeerd toen ik nog heel klein was. Toen hebben we vooral op het strand gespeeld. We hebben ook door haar natuurboeken gebladerd en een markt bezocht, maar ik weet dat niet meer zo goed. Alleen nog dat ik frietjes kreeg.
‘Vind je het leuk in Wijk aan Zee?’ vraagt Luuk.
Ik knik.
‘Wat heb je allemaal meegemaakt tot nu toe?’
‘Ik heb vanmiddag een krab gered. Die was aangespoeld en er kwam een hele snelle meeuw aanvliegen. Ik heb hem net op tijd gepakt en terug naar het water gebracht,’ vertel ik trots.
‘Wat stoer van je! Houd je van dieren?’
‘Ja, vooral van zeedieren.’
Luuk knikt. ‘Ik ook. Ik zwem bijna elke dag in de zee.’
‘Elke dag? Ook als het koud is?’
Luuk haalt zijn schouders op. ‘Nou, misschien niet als het buiten vriest. Maar verder bijna altijd. Aan koud wen je wel hoor.’
Ik kijk door het duingras heen naar de blauwe lijn in de verte. De zee. Ik wou dat ik scherper kon zien.
‘Het krabbetje had zijn voorpoot gebroken. Ik hoop wel dat ‘ie nog goed kan lopen,’ vertel ik dan.
‘Zijn schaar?’
‘Ja oeps, zijn schaar bedoel ik.’
Luuk begint wat sneller te lopen, we klimmen een heuvel op. Hij hoeft niet te zuchten.
‘Geen zorgen, die kan weer aangroeien.’
‘Echt waar?’
Luuk knikt. ‘Dat is zo bijzonder aan krabben. Als hun schaar kapot is, of ergens vastzit, dan kunnen ze die loslaten. En dan groeit er later een nieuwe schaar voor terug. Soms zelfs groter en sterker dan de oude!’
Ik vergeet bijna door te blijven lopen, zo verbaasd ben ik. Ik weet veel van zeedieren. Ik lees National Geographic Junior, ik kijk naar Freek Vonk en soms naar Discovery Channel…  Toch wist ik dit helemaal niet.  
‘Als je het niet erg vindt om op tijd uit bed te komen, moet je maar eens naar het strand gaan morgenochtend. Vannacht gaat het stormen en dan spoelen er meestal een heleboel zeesterren aan. Die kun je misschien ook wel helpen.’
‘Ze terug in zee gooien?’
‘Ja, precies.’
Ik kijk naar Luuk, die stevig doorstapt richting de kerk. Ik vraag me af of hij al veel dieren heeft gered. Vast wel. Hij lijkt me best heldhaftig.
‘Leuk, dat wil ik wel!’
Aan het eind van de straat zie ik het plein opdoemen. Eindelijk een bekend beeld, al is het nog wat onscherp. Op de hoek van het gebouw staat het getal ‘1908’ geschilderd. Ik ben benieuwd wat het betekent, maar ik durf het niet te vragen. Dadelijk vindt Lucas mij dom en we zijn net vrienden aan het worden. Dat is niet zomaar iets voor mij, mijn moeder is namelijk de enige volwassene met wie ik vrienden ben. Ik heb wel een vader natuurlijk, maar die zie ik nooit. Dus die telt niet mee.

De deur zwaait open. De mooie vrouw met de rode haren, die eerder deze week mij en mijn moeder incheckte, had ons vast al aan zien komen.
‘Ha Lisa!’
Lukas steekt zijn hand op.
‘Je bent een held. Valentijns moeder was doodongerust. Ze was heel het dorp aan het rondgaan.’
‘Is mam hier?’ vraag ik, een beetje ongeduldig.
Lisa schudt haar hoofd, waarbij haar rode haren vrolijk heen en weer zwaaien.
‘Ze is onderweg,’ kondigt ze aan. Dan zakt ze door haar knieën zodat ze me recht aan kan kijken. Dat doen mensen niet vaak. Toen ik klein was wel, maar nu nemen ze de moeite niet meer. Behalve Lisa dus.
‘Goed dat je hulp bent gaan vragen. Dat was heel verstandig van je!’
Ik voel dat ik een beetje rood word en ik spiek opzij naar Lukas. Het voelt gek om een compliment te krijgen, want eigenlijk vind ik niet dat ik heel dapper was vandaag. Ik heb hartstikke hard gehuild, maar dat weet Lisa natuurlijk niet.
‘Ja, dat was heel slim van je. Goed opgelost!’ hoor ik Lucas achter me zeggen.
Ik voel dat ik nog roder word. Misschien val ik toch wel mee, heb ik het toch een beetje goed gedaan.
‘Valentijn is in goede handen bij jou, toch Lies? Ik ga weer terug.’
Lisa knikt en wijst naar de tafel naast de spelletjeskast
‘Komt goed. Ik heb daar straks een mooi plekje voor je, Valentijn.’
Ik schraap mijn keel en bedenk snel hoe ik Luuk moet bedanken. Uiteindelijk steek ik mijn hand naar hem uit, dat lijkt me de beste manier.
‘Bedankt voor de hulp Lukas.’
Lukas kijkt even naar mijn hand, die trouwens veel kleiner is dan de zijne, en lacht.
‘Graag gedaan maatje.’
Hij schudt mijn hand niet maar wrijft in plaats daarvan wild mijn haren door de war. Dat is misschien zelfs beter.

𓆟𓆟𓆟


’s Avonds als ik met mam in het restaurant zit, vind ik het moeilijk om met haar te praten. Ze heeft wel tien keer sorry gezegd voor het feit dat ze kwijt was. Natuurlijk zegt ze ook een paar keer dat ik niet weg had mogen lopen terwijl zij aan het bellen was. Ik had er tegenin kunnen gaan door te zeggen dat zij niet zolang had moeten bellen en beter op had moeten letten, maar ik laat het maar. Mam zegt zo vaak onzin-dingen, ik kan me niet overal druk om maken.
‘Smaakt je eten?’ vraagt mam.
Ik prik een aardappeltje op mijn vork. Alles smaakt goed, net als de andere avonden. Ella heeft gekookt. Zij is de eigenaresse van de herberg. Mam heeft een paar keer met haar staan praten. Volgens mij was Ella een kennis van oma, al weet ik dat niet zeker. Ze houden in elk geval wel van dezelfde dingen. Van zee en van kunst. Ella heeft haar hele restaurant volhangen met kunstwerken: schilderijen, beelden, de koekblikjes waar klokken van zijn gemaakt. Ze heeft zelfs alle kamers van het hotel nagemaakt, als een soort poppenhuiskamers. Die lijken heel goed, ze kunnen zo in een museum.
‘Het is lekker,’ zeg ik.
Mam knikt. Het voelt gek: aan de ene kant lijkt het alsof er niets gebeurd is vanmiddag omdat we hier nu doodgewoon zitten te eten. Aan de andere kant ziet mams gezicht er nog steeds bezorgd uit en ik vraag mij af of die uitdrukking ooit nog wegtrekt.
‘Die man van die strandtent… Die heeft je dus wel goed geholpen?’
Ik knik. Ik denk aan Lukas en aan alles wat hij vertelde toen we naar de herberg wandelden. Mam heeft hem zelf niet kunnen ontmoeten. Tegen de tijd dat zij terugkwam, was Lukas alweer weg.
‘Hoe zei je nou dat hij heette?’
‘Lukas.’
‘Hmm.’
Mam neemt een slok van haar wijn. We luisteren hoe een groepje vriendinnen verderop Pictionary speelt. Ondertussen zien we Ella tussen alle tafels door vliegen. Ze moet wel een soort superheld zijn, zo snel als ze beweegt.
‘Laten we straks nog even naar die strandtent gaan om Lukas te bedanken. Dat is wel zo netjes,’ stelt mam voor.
Ik wil knikken, maar dan denk ik aan wat Lukas vertelde over de storm.
‘Het wordt heel slecht weer vanavond,’ zeg ik.
‘Oh ja?’
‘Het gaat stormen.’
Mam trekt haar wenkbrauwen op en strijkt een lok van haar goudblonde haren uit haar gezicht. Ze typt wat op haar telefoon en leest van het scherm met een fronsend gezicht.
‘Je hebt gelijk.’
‘Lukas vertelde het,’ begin ik. ‘Morgen zijn er zeesterren aangespoeld. Die moeten terug de zee in worden gegooid, voordat de meeuwen ze opeten. Misschien kunnen we gaan helpen? Hij is er vast ook.’
Mam drinkt het laatste slokje van haar wijn. Ik kan aan haar zien dat ze aarzelt. Dit is niet het plan wat ze in gedachten had en mam houdt er niet van als dingen niet lopen zoals gepland. Zelfs het verrassingsfeest voor haar veertigste verjaardag wilde ze zelf mee organiseren.
‘Dan kunnen we Lukas meteen bedanken,’ dring ik aan.
Mam slaakt een zucht, dat doet ze vaak. ‘Vooruit lieverd.’

’s Avonds liggen mam en ik in het grote tweepersoonsbed. Buiten slaat de wind tegen de muren en klettert de regen op het dak. Soms klinkt het alsof het onweer heel dichtbij is. Ik hoop maar dat het niet in de kerktoren slaat. Daarover heb ik wel eens wat geleerd tijdens aardrijkskunde.
‘Wat een weer zeg,’ mompelt mama zachtjes. Zij kan ook niet slapen.
‘Mam?’
Mama schuift haar slaapmasker opzij om me aan te kijken.
‘Ja lieverd?’
‘Hoe vond jij het in Wijk aan Zee? Vroeger, met oma, bedoel ik.’
Het is te donker om het gezicht van mijn moeder goed te zien, maar ze blijft lang stil, dus ik vermoed dat ze een denkrimpel op haar voorhoofd heeft.
‘Prima. Waarom vraag je dat?’
‘Je kunt er toch wel meer over vertellen dan prima? Je vertelt nooit iets.’
Mam slaat een arm om me heen en trekt mij wat dichter tegen haar aan. Ik ruik haar zoete parfum. Dat is fijn, vertrouwd.
‘Het was gewoon leuk in het dorp. En bij oma. We gingen heel vaak naar het strand. Ik zwom bijna elke dag in de zee.’
‘Ook als het koud was?’
‘Niet als het vroor.’
Ik denk aan wat Lukas heeft verteld. Misschien is het iets dat alle mensen hier doen.
‘En oma?’
Mam is even stil. Ik voel dat haar borstkas dieper op en neer gaat, haar ademhaling wordt langzaam.
‘Die was heel lief.’
‘Ik mis haar wel,’ zeg ik zachtjes. ‘Vind je het erg dat ze dood is?’
Even ben ik bang dat mama gaat huilen, maar dat doet ze niet. Ze klinkt juist kalm.
‘Natuurlijk, dat heeft mijn hart een beetje gebroken.’
Ik vind het zielig voor mam en kruip nog wat dichter tegen haar aan. Haar blonde haar ligt verspreid over het hoofdkussen, als zeewier op een golf. Dan denk ik aan de krabbenschaar en aan wat Lukas daarover vertelde.
‘Misschien groeit het wel weer aan mam.’
Mama lacht.

𓆟𓆟𓆟


Lukas heeft niet gelogen. Het strand ligt vol met zeesterren. Elke paar voetstappen komen we er een tegen. Mam en ik rapen ze op en gooien ze terug in de zee. De meeste zien er nog levend uit. We hebben ze blijkbaar gevonden voor de meeuwen en loslopende honden dat deden.
‘Roep je als je die Lukas ziet?’ vraagt mama terwijl we langs de waterlijn lopen.
‘Natuurlijk mam.’
‘En verder niet te ver uit mijn buurt gaan hè,’ zegt ze daarna dwingend.
‘Ja mam. Jij ook niet hè?’ Ik grijns terwijl ik het zeg. Mam geeft me een por. Mijn ogen scannen het strand voor een spoor van Lukas, maar hij is er niet. Ik heb mijn bril op deze keer, dus ik zou het moeten kunnen zien als hij er was. Misschien heb ik het verkeerd begrepen. Misschien is hij niet gegaan vanmorgen, of is hij gewoon op een ander stuk strand. Het zou wel jammer zijn als we hem niet meer zien. Ik heb het gevoel dat ik hem nog eens moet bedanken, al heb ik dat wel al gedaan.  
‘Laten we toch nog even naar die strandtent gaan. Misschien is hij aan het werk. En anders kan ik een boodschap achterlaten.’
Ik ga akkoord met mama’s plan. We hebben al zoveel zeesterren gered, waarschijnlijk genoeg om de hele Noordzee mee te vullen. Mama zoekt de strandtent op met haar telefoon en samen lopen we ernaar toe. Het is niet ver, ongeveer tien minuutjes wandelen. Wanneer we het houten huis binnenstappen, moet ik even denken aan dat nare gevoel van de dag ervoor. Gelukkig ben ik nu niet niet verdwaald en ook niet alleen, ik ben weer terug bij mam. Achter de bar zie ik een bekend gezicht. Het is de mevrouw die gisteren met Lukas werkte. Misschien is hij er dus ook weer!
‘Hé, Valentijn. Fijn dat je je moeder weer hebt gevonden. Hoe is het?’
De mevrouw glimlacht vriendelijk. Ik ben verbaasd dat ze mijn naam kent. Heeft Lukas over mij verteld?
‘Hoi. Ja, daar ben ik ook blij mee,’ zeg ik. Ik voel mijn moeder hands op mijn schouder landen.
‘Bedankt nog, voor alle goede zorgen. Ik zou graag die meneer even spreken die mijn zoon zo goed heeft gekalmeerd en geholpen. Ik ben hem wel wat verschuldigd,’ zegt mijn moeder. Ze neemt de serieuze toon aan, die ze vaak in haar telefoongesprekken voor werk heeft.
‘Die is er helaas niet. Het is zijn vrije dag vandaag.’
‘Oh,’ mijn moeder laat haar hand langzaam van mijn schouder glijden en schraapt haar keel. Ik denk dat de mevrouw achter de bar ziet dat mam teleurgesteld is, want ze komt met een idee.
‘Hij werkt in het weekend vaak bij Café de Zon.’
‘Nog een café?’ Mam begint wat te wiebelen op haar benen. ‘Ik bedoel… Oké. Is het in de buurt?’
‘Het is in de Voorstraat. Vlakbij de kerk. Een tijd geleden hebben dorpsbewoners het café gekocht en veel werken er als vrijwilliger. Hij ook.’
Mam knikt. ‘Wat bijzonder. Dan gaan we daar nog wel even langs, als we tijd hebben. Bedankt.’
De vrouw achter de bar knikt. ‘Fijne dag nog.’ Dan kijkt ze even naar mij. ‘En niet meer te ver weglopen hè,’ waarschuwt ze lachend.
‘Zeg dat maar tegen mijn moeder.’
Ik voel de elleboog van mijn moeder in mijn zij drukken.

Mam wil eigenlijk naar het strandhuis gaan om dingen te regelen, maar ik heb bij haar aangedrongen om toch naar Café de Zon te gaan. Het is zaterdag, dat hoort een vrije dag te zijn. Gelukkig is het café ook heel dichtbij de herberg. Als we er binnenlopen ruik ik meteen de bekende geur die alleen in cafés en kroegen hangt. Zo ruikt bier, zegt mama, maar ik ben pas tien dus ik weet daar niet veel vanaf. Achterin het café staat een enorme biljarttafel waar een paar oude mannen staan te spelen. Achter de bar staat een zongebruinde vrouw met een paardenstaart in haar haren. Ze is druk bezig met glazen, ijsblokjes en schijfjes citroen. Ondertussen neuriet ze vrolijke deuntjes.
Mijn moeder loopt direct naar de bar en spreekt de vrouw aan. Mam begint al te praten voordat ze heeft opgekeken. Soms kan mam zo ongeduldig zijn, dan schaam ik me een beetje.
‘Lukas, is ‘ie hier?’
‘Wie?’
‘Lukas… Die zou hier in de weekenden staan.’
De vrouw lijkt even na te moeten denken. Ze duwt ondertussen één van de citroenschijfjes op de rand van een limonadeglas.
‘Oh, je bedoelt Luuk! Ja.’
Mam en ik wisselen een blije blik.
‘Ik bedoel nee,’ zegt de vrouw dan hoofdschuddend. ‘Ja, hij werkt hier in de weekenden, maar nee hij is hier niet vandaag. Hij is vrij.’
‘Verdomme,’ hoor ik mama zachtjes vloeken. Zelf mag ik nooit vloeken… Heel oneerlijk.
Net als we richting de uitgang lopen, begint er ergens verderop muziek te spelen. Mam blijft ineens staan. Ik kijk haar aan en probeer te bedenken wat er aan de hand kan zijn. Is ze boos? Moe? Heeft ze een stuk schelp in haar schoen?’
The Beach Boys,’ zegt mam. Ik kijk haar aan. Ze heeft ineens een dromerige blik in haar ogen en een glimlach op haar lippen. ‘Die heb ik lang niet gehoord.’
‘Zijn dat vrienden van je ofzo?’ vraag ik
Mam begint hard te lachen. ‘Zoiets.’
We blijven even stilstaan. Ik hoop dat mam voorstelt om te blijven. Ik heb helemaal geen zin om naar het strandhuis te gaan. Dan zie ik al oma’s spullen en word ik verdrietig. En mam raakt vast weer gestrest en wil er niet over praten. Ze denkt dat ik overal te jong voor ben.
Ik kijk naar de vloer. Mams voet tapt ritmisch op en neer.
‘We kunnen even gaan luisteren,’ zeg ik heel voorzichtig. Als ik te veel aandring, zegt ze namelijk meteen nee.
‘Hmm…’
Mam kijkt om zich heen. De vrouw achter de bar vangt haar blik meteen.
‘Een liveband. Die deur door.’
Ze wijst naar de grote dubbele deur achterin het café. Ik glimlach naar de barvrouw en de barvrouw glimlacht terug. Het voelt even alsof we een geheime afspraak hebben.
‘Heel even luisteren oké? Daarna gaan we aan de slag. We moeten nog zoveel doen.’
Mam loopt voor mij uit, op de muziek af. Haar heupen wiegen lichtjes.

𓆟𓆟𓆟


Die nacht slapen we heel kort. We liggen pas ver na middernacht in bed. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo laat op heb mogen blijven. Ik kan me trouwens ook niet herinneren dat ik mama ooit zo heb gezien als vanavond. Toen we de danszaal inliepen, die veel groter was dan ik had verwacht, dacht ik dat we één of twee nummers zouden luisteren. Maar mam ging helemaal op in de muziek. Ze zong alle nummers mee en uiteindelijk begon ze zelfs te dansen. Iedereen danste, dat maakte het makkelijker, maar toch… Mijn moeder danst normaal nooit.
Terwijl we losgingen op een nummer dat volgens mij over surfen ging, trok mam allemaal ouderwetse moves uit de kast. Het was een beetje gênant maar vooral heel leuk, ik ging vanzelf meedoen. Ze moest heel hard lachen. Ik was voor vanavond bijna vergeten hoe vrolijk ze klinkt als ze lacht.
‘Op dit nummer danste ik met mijn eerste vriendje,’ vertelde mam bij een langzame song. ‘Die was ook gek op The Beach Boys.’
Mam vertelt nooit iets over vroeger, dus dat was best speciaal. Dansen en vertellen, op één avond nog wel!
Toen we terug in de herberg kwamen, doorzochten we samen de platenkast in onze kamer. We vonden platen van Ramses Shaffy en van de Bee Gees. Mam liet meer van haar oude lievelingsnummers aan mij horen. De meeste vond ik een beetje gek, maar sommige waren best grappig. Vooral wanneer mama meezong, klonk het leuk. De hele avond zweeg ze over het strandhuis en alles wat we nog moesten doen. Ook keek ze nauwelijks op haar telefoon. Dat zou je gerust een wonder mogen noemen.

‘Alsjeblieft mam,’ ik geef mama een kartonnen bekertje met koffie. Het is geen cappuccino met halfvolle melk, zoals ze thuis meestal drinkt, maar het is iets. Ondanks dat mam kort geslapen heeft, is ze niet chagrijnig. Ik ook niet. Ik ben vrolijk zelfs. Wie had gedacht dat deze week in Wijk aan Zee uiteindelijk nog écht een beetje als een vakantie zou voelen?
‘We kunnen oma’s spullen op deze markt gaan verkopen Valentijn. De kofferbakmarkt wordt elke maand georganiseerd, oma ging er zelf ook vaak naartoe.’
‘Wil je oma’s dingen niet houden dan?’
We lopen langs de kraampjes. Het is druk. Ik zie mensen met karren vol spullen, moeders met kinderwagens en zelfs een vrouwtje die twee hondjes in een buggy rondrijdt. Overal wordt druk gekletst en soms moeten we ons letterlijk tussen de mensenmassa doorwurmen. Toch ben ik niet zo bang om mama kwijt te raken, ik blijf wel in haar buurt en zij vast ook in die van mij. We laten ons samen meevoeren door de stroom van mensen.
‘Sommige dingen wil ik zelf houden. Of aan jou geven.’
‘Aan mij geven?’
Mam glimlacht. ‘Haar encyclopedieën bijvoorbeeld. Met al die dieren erin, dat vind ik wel wat voor jou.’
Een warme golf glijdt door mijn buik als ik denk aan die grote boeken vol dierenfoto’s. Dat is één van de weinige dingen die ik herinner aan oma’s huis.
‘En met de spullen die we zelf niet nodig hebben of willen, kunnen we anderen blij maken. Dat is ook mooi, toch?’
Ik hoor mama verder praten, maar ik raak afgeleid. Verderop zie ik namelijk een interessante kraam. Een hele tafel staat vol met grote kisten, allemaal bomvol met platen. Ik por mama in haar zij.
‘Mama kijk!’
‘Wil je een plaat uitzoeken?’
‘Dan kunnen we thuis ook luisteren, net als gisterenavond. Dat was zo leuk!’
Mam zwijgt en glimlacht, ze volgt me naar de kraam toe. Ik laat mijn vingers langs de hoekige platenhoezen glijden.
‘Moesten jullie vroeger al je muziek van zo’n plaat luisteren?’
Mam knikte. ‘Jep Valentijn, er was geen Spotify. Nu je het zegt: ik denk dat oma nog wel een platenspeler heeft staan,’ mompelt ze in gedachten verzonken. Even zijn we allebei stil. Ik kijk naar de albumcovers. De meeste zien er gek uit. Mannen en vrouwen met grote kapsels en felle make-up. De meeste dragen ook nog eens gekke kleren: cowboyhoeden en glitterpakken bijvoorbeeld. En de mannen hebben stuk voor stuk hele dikke snorren.
‘Wauw…’ klinkt mam verderop.
‘Wat is er?’
Mam kijkt met grote ogen naar de platenhoes in haar hand. Ze draait hem naar mij om, zodat ik de voorkant kan zien. The Beach Boys, lees ik. Eronder staat een foto. De groep ziet er anders uit dan ik mij had voorgesteld. De jongens hebben allemaal lange haren en dragen eenzelfde streepjesshirt. Het is moeilijk voor te stellen dat ze zo hip waren toen mam jong was. Alhoewel: ik vond het ook altijd vrij moeilijk voor te stellen dat mam ooit jong is geweest. Sinds gisteren is het iets minder moeilijk geworden.
‘Het is een EP van dat liedje dat ik zo mooi vind. Weet je wel, die langzame?’
Mam geeft de plaat aan mij. Ik bekijk hem van dichtbij. Misschien moeten we de plaat maar kopen, mam lijkt zo gelukkig te worden van deze muziek. Ik loop naar de eigenaar van de kraam, die verderop met zijn rug naar ons toe met iemand staat te kletsen.
‘Pardon meneer?’
Als de man zich omdraait, valt mijn mond bijna open van verbazing.
‘Lukas?’
‘Hé Valentijn!’
Lukas aait over mijn hoofd, zoals hij gisteren ook deed toen hij me terug had gebracht. Dan zakt zijn blik af naar de plaat in mijn hand.
‘Oh, hoe komt die nou in de bak? Sorry knul… Deze verkoop ik niet.’
‘Wat?’
Het is moeilijk om mijn teleurstelling te verstoppen. Lukas pakt de plaat voorzichtig uit mijn handen, mijn vingers willen de hoes bijna niet loslaten.
‘Hier heb ik speciale herinneringen aan… Dus doe ik niet weg. Het spijt…’
De blik van Lukas blijft plotseling hangen op iets achter mij. Zijn mond zakt een beetje open en ik zie fonkellichtjes verschijnen in zijn blauwgroene ogen.
‘Daisy?’
Ik kijk om. Mam staat achter me. Ze heeft een hand voor haar mond geslagen en staat daar doodstil. Net een standbeeld.
‘Mam? Dit is de man die me geholpen heeft. Dit is…’
‘Luuk,’ vult mijn moeder aan.
Lukas knikt.
Ik kijk van Lukas naar mijn moeder en weer terug. De twee staren elkaar schaapachtig aan, zonder iets te zeggen. Wat zijn volwassenen toch raar soms.
‘Lukas houdt ook van The Beach Boys,’ zeg ik dan maar.
‘Weet ik,’ zegt mam. En ze zucht, alleen dit keer is het een zucht die ik nooit eerder van haar hoorde. Ik denk dat Cupido in de buurt is.