
Dit verhaal schreef ik voor de Goeken Prijs Verhalenwedstrijd (2023) van Hebban. Een anonieme wedstrijd voor thrillerverhalen. Schrijven in dit genre was nieuw voor mij en ik ben dan ook erg blij dat ik met dit verhaal op plek nummer 6 van de shortlist belandde!
Trigger: geweld
Ik kan je precies vertellen wat ze met mijn zusje hebben gedaan. Ze hebben haar uitgekleed. Met haar naakte lichaam gesleept. Haar nagels hebben ze afgeknipt, zelfs die van haar voeten. Ze hebben haar ogen dichtgedrukt, haar lippen gesloten. Ze hebben met een naald haar huid doorboord en aan elkaar gebonden, alsof ze een lappenpop was. Ze heeft urenlang in een koude cel gelegen. Ontkleed. Tussen andere vreemde mensen. Zoveel vreemden hebben haar bekeken, haar aangeraakt. Mijn zusje.
Iemand heeft haar gezicht bestudeerd. Met een kwast de paarse plekken in haar nek weggeschminkt. De grauwe kleur van haar gelaat verstopt onder een laag poeder en crème. Hij heeft haar lippen roze gemaakt – een kleur die ze zelf nooit zou kiezen – en het draadje van de hechting in haar mondhoek verstopt. Iemand heeft haar ondergoed en sokken gekozen. Een grijze jurk, die ik haar nooit heb zien dragen. Parfum in de ruimte gespoten. Alsof diegene wist hoe ze ooit geroken had. De geur van mijn zusje.
Ze was prachtig. Al op de dag dat ze geboren werd. Het is één van mijn vroegste herinneringen. We woonden pas net in Aken. Mijn vader had er een baan gekregen en van de een op de andere dag stond de verhuiswagen voor de deur. Ik kan me niet herinneren dat ik afscheid heb genomen van vriendinnetjes in de buurt of op school. Wel kan ik me de lange rit herinneren, van Amsterdam naar Duitsland. Ik had waarschijnlijk nog nooit zo lang in de auto gezeten, ik was pas zes. Wat ik me vooral nog heug, is hoe heet het was die dag. Ik had het gevoel dat mijn huid verbrandde door de autoruit heen. En boven het grijze asfalt buiten, kon ik de lucht zien trillen.
Toen we aankwamen in het nieuwe huis zette mijn vader een boodschappentas met spullen in de kleinste kamer. Mijn nieuwe kamer. Ik sliep alleen op de zolderverdieping, waar verder alleen een meterkast en een wasmachine stonden. Totdat mijn zusje geboren werd. Dat was best een verrassing. Ik kan mij maar weinig beelden voor de geest halen van mijn moeder met een zwangere buik. Misschien omdat ze altijd van die wijde kleding droeg.
Ergens vlak voordat mijn zusje geboren werd, zijn we er nog op uit geweest samen. Mijn moeder nam me nooit ergens mee naartoe zonder mijn vader, dus ik herinner me die trip nog goed. Ze haalde mij onaangekondigd op uit school, zelfs de juf was van te voren niets verteld. Mijn moeder reed ons naar Nederland, ergens naar de bossen. Mam leek er niet bijzonder veel zin in te hebben, maar misschien was zo ook gewoon moe. Ze werkte hard thuis, mijn vader was erg precies wat het huishouden betrof. Toen we aankwamen op het vakantiepark waar mam met mij de vakantie wilde doorbrengen, zag ik voor het eerst mijn moeders dikke buik. Ze nam me mee zwemmen in de rivier. Aan de waterkant trok ze haar jurk uit en daaronder verscheen haar zwangere lichaam in een donkerrood badpak. Het was een mooi pak, met een ceintuur om de ribben en strikjes op de schouders. Dat weet ik nog goed. Volgens mij begreep ik daar, aan die waterkant, voor het eerst dat ik iemands grote zus zou worden. Mijn moeder legde mijn hand op haar buik en keek me aan met haar mistige, groene ogen. Op het moment dat ik iets voelde bewegen onder mijn hand, verscheen er een glimlach op moeders gezicht. ‘Ze zegt hallo.’
Mijn man regelt niet veel rondom de begrafenis. Ik heb hem gevraagd de bloemenkransen op zich te nemen. Hij stuurde websites van drie leveranciers door. De eerste drie wanneer je ‘rouwkransen Aken’ googelt. Eerst had ik hem erop aan willen spreken, maar ik besloot het te laten. Waarom zou ik het doen? De discussie die we dan zouden voeren zou minstens even veel tijd kosten, als het zelf regelen van de bloemen.
We besluiten de dienst klein te houden. Mijn moede is zeer selectief in wie ze er wel of niet bij wil hebben. Mijn vader heeft niet veel mensen over. En mijn zusje, mijn lieve zusje, zij was al jaren niet meer in Aken geweest. In Leiden, waar ze studeerde, had ze tientallen vrienden en vriendinnen. Van haar studie, van haar vereniging, van haar sport. Zoveel mensen die haar liefhadden, die wij niet kenden. Nicole was de enige van haar vriendinnen die ik ooit had ontmoet. Zij was degene die ik opbelde om haar het nieuws te vertellen.
‘Tara zou dat ons nooit aandoen,’ had die gezegd tijdens dat telefoongesprek.
Ik denk persoonlijk dat je nooit moet onderschatten wat mensen elkaar aan kunnen doen. Al snap ik wel wat ze bedoelde. Tara was een pure ziel. Dat was ze al als kind en dat is ze altijd gebleven. Ze had heel veel goeds kunnen betekenen voor de wereld, als de dingen anders waren gelopen. Als ik…
Mijn moeder wil niets doen tijdens de dienst. Geen speech, geen versje. Ze kan geen nummer bedenken dat ze graag wil horen, iets dat haar aan Tara doet denken. Haar enige verzoek is dat ze niet naast mijn vader hoeft te staan, tijdens het condoleren. Mijn man zucht als ik dit met hem deel.
‘Waarom wil ze nu weer de aandacht daarop richten, tijdens de begrafenis van haar dochter nota bene?’
Ik haal mijn schouders op. Het is voor mij geen probleem om mijn ouders aan de buitenste eindes van de rij te plaatsen. Mam mag naast haar nieuwe man staan. Ik sta wel in het midden, als een buffer. Een buffer tussen mijn ouders, een buffer tussen de mensen en Tara’s kist. Iedereen die afscheid wil nemen van mijn zusje, zal eerst langs mij moeten lopen. Ik zal ze allemaal recht in de ogen kijken, iets wat mijn zusje al jaren niet meer deed. Geen moment zal ik van mijn plek wijken en mijn aandacht zal nooit verslappen. Ik zal haar bewaken, zelfs nu het te laat is.
Mijn zusje werd geboren op een dinsdag. Een hele onspeciale dag. Het is geen frisse start, zoals een maandag. Geen halfvrije dag, zoals een woensdag. Een dinsdag is een hele praktische dag, een tussendoordag. Dat iemand zoals mijn zusje op zo’n niet-noemenswaardig dag ter wereld kwam, droeg eigenlijk alleen maar bij aan haar bijzonderheid. Alsof je een diamant vindt in een bak met kiezels.
Mam bracht haar thuis te wereld, op haar bed. De arts was onderweg verdwaald geraakt en het grootste deel van de bevalling stonden mijn ouders er alleen voor. Ik kan me nog goed herinneren hoe ik op zolder zat te wachten. Vanuit de slaapkamer hoorde ik mijn moeder huilen. Mijn vader liep wel honderden keren heen en weer, trap op trap af. Hij vloekte bij praktisch elk stap. Soms klonk er een ijzige kreet, heel even maar. Daarna werd er gegooid met een vaas of een stoel. Mijn moeder huilde dan veel zachter, totdat ze vergat zich in te houden en haar volume weer toenam.
‘Britt, godverdomme. Kom eens hier.’
Het was de eerste keer dat ik naar beneden was gekomen, sinds mijn vader mij vier uur eerder naar mijn kamer had verbannen. Ik moest al uren plassen, maar ik wist niet of dat mocht.
Pap stond in de deuropening van hun slaapkamer. Ik probeerde langs hem heen door de kier te kijken. Een glimp van het gezicht van mijn moeder. Haar lippen op elkaar geperst, haar ogen rooddoorlopen. Haar wangen waren opgeblazen, ik wist niet of ze er lucht inhield of dat dit nu voortaan de vorm van haar gezicht was.
‘Pak eens aan.’
Mijn vader drukte een doek in mijn handen. Ik verstijfde. De doek was doordrenkt met bloed en een soort paarsachtige slijm. Het stonk, de geur deed mij denken aan roest. Ik durfde er niet te lang naar te kijken.
‘Spoel het af onder douche,’ zei pap. ‘Nú.’
Ik haastte me naar de badkamer, legde de handdoek op de grond en liet er water op kletteren. Ik wist niet of ik warm water mocht gebruiken, dus voor de zekerheid deed ik het maar niet. Terwijl het water in de douche van dieprood naar roze kleurde, begon ik de handdoek te herkennen. Mam had hem meegenomen, een paar weken eerder, toen we op vakantie waren gegaan met zijn tweeën. Pap had die spontane trip niet leuk gevonden, hij was ons achterna gereisd en de volgende dag al op het vakantiepark verschenen. Daarna was hij geen moment meer van onze zijde geweken.
‘Volhouden Eva, volhouden!’
Ik kon mijn vaders stem door de gesloten deur en over het kletterende water heen horen. Mijn moeder gilde niet. Beneden ging de deurbel. Ik draaide meteen de kraan zachter. Zou mijn vader naar beneden gaan? Moest ik open doen? Mocht ik open doen?
Vaders voetstappen stampten de gang op. Met een harde beuk opende hij de badkamerdeur.
‘Laat die doek maar. Naar je kamer.’
Opgedroogd bloed op zijn handen. Ze zagen helemaal bruin.
Ik draaide de kraan dicht, liet de doek liggen en snelde naar boven. Terwijl ik de trap opliep, spiekte ik door het raampje boven de deur de badkamer in. Mijn vader stond zich schoon te boenen. Opnieuw ging de bel.
Onze zoon is zeven. Ik was pas kort met Boris samen, toen ik in verwachting raakte. De avond dat ik het ontdekte, ging ik op mijn knieën naast het bed zitten, vouwde mijn handen ineen en hief mijn hoofd naar de hemel. ‘Alsjeblieft, als daar iemand is… Zorg dat het weggaat,’ had ik gefluisterd. Zestien dagen later kreeg ik een miskraam. Zomaar, tijdens de afwas, begon het bloed te stromen. Ik had het zolang als ik kon genegeerd, totdat ik door mijn benen zakte. De dokter bevestigde wat ik al wist: de baby was weg. Ik voelde me de periode erna zó schuldig, dat ik bang was eraan onderdoor te gaan. De last van een ongeplande zwangerschap, was ingeruild voor iets veel groters. De last van een doodszonde, de wens die ik had gedaan.
Zeven jaar geleden raakte ik opnieuw zwanger. Geen moment had ik erover gedacht om mijn kindje weg te laten halen, ook al waren Boris en ik al lang niet meer gelukkig samen. Eigenlijk waren we eindelijk zover om ermee te stoppen, met dat hele samenzijn van ons. Toen kwam Milo in ons leven en het was duidelijk dat we wel samen moesten blijven. Voor hem, voor ons, voor de toekomst.
Milo begrijpt niet waar zijn tante is. Hij had Tara niet vaak ontmoet, niet vaak genoeg, maar hij kreeg het verlies des te erg mee. De kaartjes in ons huis en de foto’s hielden hem meer dan bezig.
‘Komt Tante de dag na morgen weer terug?’
‘Nee Milo, dan komt ze niet.’
‘Of over een week?’
‘Nee Milo. Ze komt niet meer op bezoek.’
‘Als ik jarig ben?’
Ik kijk hoe Milo zijn knuffelhond meer naar de tafel sleept. Hij neemt het beest overal mee naartoe. Boris had die hem voor Kerstmis gegeven, met daarmee de onuitgesproken belofte dat er ooit een echte hond zou komen. Nu bewaakt Milo de zwarte teckel met zijn leven, in de ijdele hoop daarmee te bewijzen dat hij toe is aan een echte – levende – hond. Hij heeft hem Chef genoemd.
‘Nou, mam?’
Ik kijk hoe Milo Chef een plaatsje geeft op de stoel naast hem. Hij positioneert het beestje zo, dat zijn kop precies over het tafelblad kan meekijken.
‘Dat zien we dan wel.’
Ik kan de waarheid niet verdragen.
November was de laatste keer dat ik haar zag. Vier maanden geleden. Soms als ik ’s nachts wakker lig, doe ik een poging om te tellen hoe vaak ik haar de afgelopen jaren heb gezien. Dat lukt niet. Naarmate ik terugga in de tijd, begint de kerstavond zich te vermengen met een verjaardag en een afstudeerdiner met een promotie. Ik weet niet of dat iets normaals is, of dat dit soort dingen alleen gebeuren bij families zoals die van ons. Met herinneringen zoals die van ons.
De eerste keer dat ik mijn zusje vasthield, weet ik echter nog precies. Het was ’s morgens vroeg, iets voor half zeven. Dat weet ik nog, omdat ik om half zeven altijd naar buitensloop om de kippen te voeren. Ik wilde liever niet dat mijn vader mij daar ’s morgens aan moest herinneren, daarom was het steevast het eerste waar ik aan dacht bij het wakker worden.
Mijn moeders fluisterende stem klonk onderaan de trap. Het wekte me uit de lichte slaap waarin ik was verzonken, na uren te hebben gegruweld bij moeders gekerm.
‘Britt…’ haar stem klonk boterzacht.
Zo geruisloos mogelijk kwam ik uit bed en daalde ik een paar treden de trap af. Daar stond mijn moeder in haar nachtjapon. De mouwen plakten tegen haar armen, vast vanwege het zweet.
‘Wil je je zusje zien?’
In mijn moeders armen een klein propje vlees, niet groter dan mijn pop. Lichtjes boog mijn moeder door haar knieën, zodat ik het propje kon zien.
‘Zo klein,’ zei ik.
‘Ja hè,’ mijn moeder fluisterde nog steeds. ‘Wil je haar vasthouden?’
Mijn blik pinde zich vast op dat kleine lichaampje en ik strekte mijn armen. Geen moment zou ik mijn aandacht laten verslappen. Als mam mij groot genoeg vond om mijn zusje vast te houden, dan kon ik dat. Dan zou ik dat doen.
‘Dat gaat goed,’ klonk mama’s zachte stem terwijl ik wegsmolt bij de warmte van mijn kleine zusje. Ze was lichter dan ik had verwacht. Nu ik haar van dichtbij kon bekijken, zag ik hoe rimpelig en rood haar huid was. Haar hoofd had een gekke vorm, een beetje puntig. Gelukkig zag je daar niet al te veel van, dankzij het mutsje dat ze droeg. Om haar heen was een grote, stralend witte doek gewikkeld.
Ik giechelde, mam ook. Ze trok het mutsje wat verder over mijn zusjes kale schedeltje en streelde daarna haar wang. Heel even stond de wereld stil. De warmte van dat fijne lijfje, de huid zacht en vettig. Het was een gevoel dat ik voor altijd wilde bewaren, maar dat ik later moeilijk terug zou kunnen roepen. Pas toen ik mijn zus op de lijkentafel zag liggen en haar koude hand vastpakte, die aanvoelde als oud leer, realiseerde ik me hoever we verwijderd waren van die eerste ontmoeting.
‘Waar ben je mee bezig?!’
Vaders voetstappen dreunden op de trap. Luid, verpletterend. Alsof ze bedoeld waren om iets kapot te trappen. Ik zag de ogen van mijn moeder groeien en snel nam ze mijn zusje weer over.
‘Niets. Niets schat, rustig maar.’
Mijn moeder maakte een gebaar waarvan ik niet wist wat het betekende. Moest ik de kamer uitglippen? Stil blijven staan? Onzichtbaar worden? Kon dat maar.
De gestalte van mijn vader in de deuropening. Zijn houding kromgetrokken, zodat hij zich permanent over zijn medemens heen boog.
‘’Laat dat kind van de baby afblijven. Je bent toch niet gek Eva.’
De manier waarop hij de naam van mijn moeder uitsprak, deed een rilling over mijn rug lopen.
‘Oké, oké.’
Mijn moeder keek me niet meer aan. Ik liep met achterwaartse passen de kamer uit. Bang om haar de rug toe te keren.
Ze belde uit het niets. Maanden van radiostilte waren er geweest. Sinds ze op een dag zomaar uit Aken was vertrokken, was het contact wisselvallig. Mijn ouders hoorden nagenoeg niets van haar, ik met periodes.
‘Ik ben verhuisd. Echt je móet het zien Britt.’
‘Tara?’
‘Ja, wie anders?’
‘Ik dacht even dat je van de aardbodem verdwenen was.’
‘Zo dramatisch.’
‘Ik ben blij van je te horen.’
‘Dus je komt langs?’
‘Waar?’
‘In Groningen, natuurlijk.’
Tara klonk alsof ik haar gisteren nog aan de lijn had gehad. Ik bleef maar naar mijn telefoon staren. De aanblik van haar naam op dat scherm was bijna buitenaards.
‘Ik dacht dat je in Leiden studeerde?’
‘Deed ik ook, maar Mark doet een Master in Groningen. Dus ik ben meegegaan, misschien vind ik hier ook wel iets.’
Mijn hersenen kraakten. Wie was Mark? Had ze hem eerder genoemd? De laatste keer dat ik haar sprak had ze het vooral over haar ontgroening gehad. Ik had me zorgen gemaakt, maar zij zei stellig dat ze wel erger gewend was. Ik had mijn best gedaan om die opmerking niet op te vatten als een aanval.
‘Ja, ik kom langs. Tuurlijk. Laat maar weten wanneer.’
‘Ik app nog wel,’ ze klonk afgeleid. ‘
‘Oké,’ zei ik twijfelend. Ik wilde niet dat ze al ophing. Er was nog van alles dat ik had willen vragen. Wat was er gebeurd met haar studie in Leiden? Wie was Mark? Had ze pap en mam nog gesproken? Wat had ze gedaan de afgelopen maanden, toen ze praktisch onbereikbaar was? In plaats daarvan staarde ik zwijgend naar haar naam op dat schermpje. Totdat deze abrupt verdween.
De begrafenis is op een donderdag. Veel stoelen zijn leeg gebleven. Familie van mijn ouders die niet is op komen dagen. Ze hebben daar stuk voor stuk hun eigen reden voor, eigenlijk verbaast het me niet eens. Mijn vader zit in het midden van de voorste rij. De plekken naast hem zijn leeg gebleven. Ik denk dat niemand begreep wat de bedoeling was van die plaatsen. Misschien dachten de andere bezoekers dat er nog iemand zou komen. Dat mijn vader nog mensen in zijn leven had aan wie die plekken toe behoorden. Ik vraag me af of hij dat zelf stiekem ook denkt.
‘Zijn er wel genoeg bloemen? Ze hield van bloemen,’ mijn moeder fluistert wanneer ze me begroet met een knuffel.
‘Jawel mam, geen zorgen.’
Ik kan me niet herinneren dat Tara iets met bloemen had. Mam ook niet, dat weet ik zeker. Ze vindt het gewoon fijn om iets te kunnen zeggen over haar verloren dochter, dus ik laat het zo. Terwijl ik mijn moeders vriend en diens twee zonen begroet, denk ik ineens aan Mark. Zou hij Tara ooit bloemen hebben gegeven? Ik hoop dat mijn zusje in ieder geval één keer in haar leven bloemen heeft gehad.
‘Jezus, ze hadden wel iets aan de geluidsboxen kunnen doen,’ mompelt Boris. Hij is ondertussen iets op zijn telefoon aan het typen. Vroeger poogde ik nog wel eens op het schermpje mee te kijken of te vragen wat hij aan het doen was, inmiddels liet ik hem maar begaan. Nadat hij zijn telefoon heeft weggedaan, staat Boris even op om zijn broek glad te strijken. Ik had de kleding voor hem klaar gehangen. Als ik dat niet had gedaan had hij waarschijnlijk iets ongepasts aangetrokken. Een spijkerbroek en een houthakkershemd, of zoiets dergelijks. Niemand had ervan opgekeken, denk ik. Tara had vast niet anders van hem verwacht.
De boxen kraken inderdaad, maar ik heb geen zin om op Boris’ opmerking in te gaan. Dus ik negeer de ruis die de muziek verstoord. Het nummer Heaven speelt, de uitvoering van Do. Ik weet niet wie deze muziek heeft uitgekozen. Waarschijnlijk had Tara dit nummer nooit gehoord. Geen idee eigenlijk van welke muziek ze wel hield. Als kind stal ze mijn CD’s en luisterde ze allemaal met evenveel enthousiasme. En toen ze ouder werd? Geen idee. Haar vriendinnen hadden het vast geweten, Nicole bijvoorbeeld. Alleen die is er niet. Niemand van haar oude vrienden is gekomen. Ze hebben hun eigen herdenkingsdienst gehouden op de vereniging. Niemand van de familie was uitgenodigd, maar dat snap ik wel.
De voorganger stapt het kleine podium op. Het is een kleine, gedrongen man. Hij oogt fragiel, alsof hij zelf elk moment het leven kan laten. Zijn handen trillen licht wanneer hij het microfoontje naar voren buigt. Voor hij zijn toespraak begint, kijkt hij met priemende ogen het publiek rond. Ik vraag me af of het hem opvalt dat er te weinig mensen zijn. Te weinig rouwenden, voor iemand als Tara.
‘Dan geef ik nu het woord aan Tara’s vader.’
Een steek ter hoogte van mijn ribbenkas. Ik kijk toe hoe mijn vader met voorover gebogen schouders van de bank opstaat. Hij kijkt even het publiek in, naar niemand in het bijzonder. Dan stapt hij het podium op met veel te harde stappen. Zijn grote handen pakken de randen van het katheder vast en ik kan zijn gehijg horen in de microfoon. Het vermengt zich met de ruis van het boxen. Zweet druppelt over zijn voorhoofd, hij veegt het af met de rand van zijn mouw. Een moment van stilte, en dan…
‘Tara. Mijn lieve Tara. Wat kan ik over mijn jongste dochter zeggen?’
Ik kijk naar zijn vingers, hoe die zich bijna in het hout boren. Naast mij hoor ik Milo’s zachte stem.
‘Gaat ‘ie mama?’
Ik kijk in het lieve, onschuldige gezicht van mijn zoontje. Chef de teckel tegen zijn wang aangedrukt. Hij gaat nergens naartoe zonder dat beestje.
‘Hmm, hmm..’ ik knik.
Vader praat verder. Klootzak.
‘’Is ‘ie dood?’
Ik vond het moeilijk om naar het dier te kijken. De ogen waren wijd opengesperd, waardoor hij nog angstig leek, ook al kreeg hij niets meer van zijn omgeving mee. Donker bloed doordrenkte de vacht van zijn kop, het snoetje was misvormd. Ik durfde hem niet aan te raken.
‘Britt?’
Tara hupte angstig van het één op het andere been. Ze keek me aan, wachtend op antwoord.
‘Ik weet het niet,’ zei ik. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om eerlijk tegen haar te zijn. Ze was nog maar zo jong.
Tara begon te huilen. Eerst zachtjes, maar al snel harder en met steeds luidere uithalen.
‘Ssst, sst… Doe nou niet,’ fluisterde ik zacht.
Ik moest de neiging onderdrukken om mijn hand voor haar mond te slaan. Tara bleef mij aankijken. Haar kleine handjes gebald tot vuisten, haar gezicht vuurrood. De blonde staarten in haar haren stonden scheef, zag ik. Ik hoop dat pap het niet zou zien. Nog een reden voor hem om boos te worden.
‘Ik.wil.niet.dat.hij.dood.gaaaaaat…’ hikte mijn zusje. Ze zakte door haar knieën. Ineens tilde ze het slappe konijn op en drukte het tegen haar gezicht.
‘Snuffieee…’
Haar gehuil klonk hartverscheurend.
‘Tara, rustig. Alsjeblieft,’ suste ik.
Ik herkende de stem van mijn moeder in mijn toon. Instinctief greep ik Tara’s kleine schouders en drukte haar tegen mij aan. Deels om haar te troosten en deels om haar snikken te dempen. Ik voelde de vochtige vacht van Snuffie tegen mijn huid plakken en zag vegen konijnenbloed op onze armen zitten. Bijna moest ik kokhalzen, maar ik wilde het Tara niet laten merken.
Voetstappen in de gang. Een deur werd opengesmeten. Shit.
‘Wat is dit voor herrie?’
Vader bulderde. Hij had de ader op zijn voorhoofd. Die grote, angstaanjagende ader die eruit zag als een slang. Een dikke, blauwe slang.
‘Niets, niets. Het komt wel goed.’
Ik keek snel weg, boog mijn lichaam iets dichter over dat van mijn zusje. Ik voelde hoe dat van haar verstijfde. Voetstappen kwamen dichterbij, steeds sneller.
‘Hier komen.’
Zijn grote hand greep haar beet. Haar kleine, porseleinkleurige polsje in zijn grote lompe hand.
‘En nu is het klaar met dat gejank. Dat beest deed niets anders dan bijten.’
Ik luisterde met ingehouden adem hoe de snikken van mijn zusje zich verder van mij verwijderden. Haar kleine voeten konden het tempo van mijn vader niet bij houden, terwijl hij haar de tuin in trok. Even later hoorde ik de sproeier aangaan. Een schrikachtige kerm van Tara.
Moeder stak haar hoofd door de deuropening van de schuur, waar ik als versteend was blijven staan. Door samengeknepen wimpers, keek ik haar aan.
‘Het had hem gebeten vanmorgen,’ zei ze.
Heel even klonk het als een doodgewone verklaring, voor een doodgewone actie. Toen dacht ik aan de angstige ogen van Snuffie en die plakkerige rode vacht. Het gehuil van Tara.
‘Ik had hem zelf moeten voeren vanmorgen. Dan was hij niet gegaan.’
Mam keek me zwijgend aan, even leek ze iets te willen zeggen. Toen perste ze haar lippen op elkaar en liet ze haar schouders zakken. Met een klein knikje in mijn richting, draaide ze zich om. Ze was het met me eens… Het was mijn schuld.
Ik verscheen twintig minuten te vroeg voor onze afspraak. De koffietent die mijn zusje had voorgesteld was chic. Van de glanzende tegels tot het design meubilair, alles was uitgedacht. Ik koos een tafel bij het raam, zodat ik haar kon zien aankomen. Ze had niet gereserveerd.
Een liedje van Elton John speelde op de radio. Ik bestelde vast een zwarte koffie en zag mezelf er twee schepjes suiker in doen. Zo drinkt mijn moeder haar koffie, ik dronk hem eigenlijk altijd zwart. Geen idee waarom dit vandaag anders was.
‘Hé Britt.’
Ze stond zomaar aan mijn tafel. Waar ze zo ineens vandaan kwam, geen idee. Haar haren, die als kind hoogblond waren, waren nu donker. Ze had een bob laten knippen. Het stond haar goed, al leek ze veel ouder nu. Misschien kwam dat niet alleen door haar kapsel, maar ook door alle tijd die ongemerkt verstreken was.
‘Fijn je te zien.’
Ik stond op en gaf mijn zusje een knuffel. Het was onwennig, haar lichaam verstarde een beetje toen ik haar vasthield. Ze deed een stapje achteruit en ging tegenover me zitten. Toen de serveerster kwam, bestelde ze een glas wijn. Ik blikte op mijn horloge, het was nauwelijks half twaalf. Nog geen middag. Toch besloot ik er geen mening over te hebben.
‘Hoe gaat het met je?’
Mijn zusje haalde haar schouders op, zoals ze als kind deed wanneer mama vroeg het was geweest op school. Of wanneer ze weer eens moest zeggen dat ze van de trap gevallen was en de dokter probeerde door te vragen. Met een soepele beweging fatsoeneerde ze haar haren. Ze maakte nauwelijks oogcontact.
‘Goed. Ik heb een baan bij een juwelier in de stad. Dan hoef ik me niet te vervelen komend semester.’
‘Blijf je in Groningen?’
Weer die schouderophaling. Ze bedankte de serveerster die haar glas wijn neerzette met een klein knikje.
‘Voorlopig ja. Denk ik.’
Ik wist niet goed hoe ik moest reageren zonder te nieuwsgierig te zijn of oordelend te klikken. Ik wist dat ik daar geen recht meer op had. Met een glimlach probeerde ik haar duidelijk te maken dat ik blij voor haar was.
‘Een juwelier klinkt leuk.’
Mijn zusje nam een slok wijn. ‘Zeker.’
Ik probeerde de jonge vrouw die voor me zat, die ik al zolang niet had gezien, te verenigen met het kleine meisje dat ik leerde fietsen in onze straat. Met wie ik eieren raapte uit het kippenhok. Wier konijntje kapot gegooid was tegen de muur.
‘En die Mark, dat is ook leuk. Zijn jullie al lang samen?’
De uitdrukking op Tara’s gezicht veranderde. Ik weet niet zeker of ze verliefd keek of beschaamd. Misschien een beetje van allebei.
‘We kennen elkaar nu denk ik anderhalf jaar… Zijn een half jaartje samen. Hij zit ook bij de sociëteit. Wel een paar jaar hoger natuurlijk.’
Mijn zusje liet haar ogen door het café glijden terwijl ze sprak. Waarschijnlijk wilde ze de serveerster aanspreken.
‘Leuk. Kan ik hem ontmoeten, denk je?’
Het woord ‘ik’ gaf ik extra nadruk. Tara moest weten dat ik los stond van pap en mam. Dat ze mij kon zien én afstand van hen kon houden. Ik hoopte alleen dat ik dit niet letterlijk hoefde uit te spreken.
‘Vast wel een keer.’
Tara dronk de rest van het glas in één keer leeg. Toen de serveerster verderop voorbij liep, stak ze haar hand op. Haar mouw schoof een stuk opzij en toonde de lichte huid van haar arm. Mijn ogen werden er direct door getrokken. Het was zo zichtbaar, in het felle onverbiddelijke daglicht. Ze trok haar mouw direct naar beneden, ze wist wat ik daar had gezien. Met een razendsnelle blik peilde ze mijn reactie. Of ik mijn mond open zou trekken of niet. Ik voelde mij ondertussen misselijk worden en wilde het liefst het café uitvluchten, maar dat deed ik niet. Ik zei ook niets over de beurse plekken en paarse striemen om haar pols, een permanente handdruk op haar lichaam. Ik bleef zwijgen en keek weg.
Twee dagen na de begrafenis lijkt het bijna alsof het niet is gebeurd. Boris zit op zijn telefoon, pap houdt zich van de domme en mam focust zich weer op haar nieuwe familie. De personen bij wie ze geen schuld te vereffenen heeft.
‘Kun je niet slapen?’
De stem van Boris klinkt afwezig, nors. Ik kan aan hem horen dat ik hem uit zijn rust houd en dat dat hem irriteert. Hij houdt zijn ogen dicht, waarschijnlijk in een poging de slaap dichtbij te houden. Lichtjes deint zijn borstkas op en neer. De lucht die uit zijn longen ontsnapt, ruikt naar rum.
‘Niet echt.’
Een melding op zijn telefoon. Nu sperren zijn ogen zich wel direct open. Hij pakt zijn toestel van het nachtkastje en spiekt op het scherm, dat zijn gezicht verlicht met een vaal blauwe gloed. Een kleine glimlach op zijn lippen.
Ik ga voor de zoveelste keer verliggen. Mijn zij ligt niet lekker, want dan voel ik zoveel druk op mijn schouders. Mijn rug is stijf en als ik op mijn buik lig, krijg ik weer het gevoel geen adem te kunnen halen. Soms als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik Tara voor me. De groene en paarse afdrukken in haar nek. Haar witte gelaat en kleurloze handen. De foto van het touw, die ze mij lieten zien. Ik begrijp nog steeds niet hoe ze het gedaan heeft. De techniek snap ik. Feitelijk gezien was haar einde slechts het resultaat van een aantal achtereenvolgende handelingen, die los van elkaar niet bijzonder complex waren. Maar hóe heeft ze het kunnen doen? Hoe is ze in die staat van zijn terechtgekomen? En dan die brandende vraag, waarover ik me al egoïstisch voel als ik hem alleen maar denk. Heeft ze nog aan mij gedacht, voor dat ze van de kruk afsprong?
‘Mááám!’
Milo klinkt vanuit de andere kamer. Zijn stem klinkt huilerig. Niet ernstig genoeg om ervan te schrikken, maar wel zo smekend dat ik direct opsta en naar zijn kamer snel. Het komt niet eens meer in mij op om te kijken wat Boris doet. Ik weet dat hij blijft liggen. Dat doet hij altijd, zelfs als Milo specifiek om hem roept.
Als ik de kamer binnenloop, tref ik Milo aan in zijn bed. Hij zit rechtop, zijn benen onder zich gebogen, in kleermakerszit. Zijn armen om zijn kleine lichaampje heen geslagen.
‘Ik kan niet slapen. Het is koud.’
Ik hurk naast hem en aai zijn ruggetje, de zachte badstof van zijn pyjama. De kamer is warm en hij heeft een dik deken dat tot zijn middel is opgetrokken. Ik weet dat hij het niet koud heeft, hij heeft iets anders nodig. Ik speel het spelletje mee.
‘Oh, zal ik een extra deken pakken? Of heb je liever dat ik even bij je zit?’
Milo doet alsof hij nadenkt. ‘Hmm…’
Dan laat hij zich zachtjes tegen mij aan vallen, waarbij hij zijn neus in mijn nek drukt.
‘Dat tweede,’ klinkt het gesmoord.
Ik sla mijn armen om hem heen. Hij ruikt fijn, hemels. Alleen al zijn geur bewijst dat er nog iets op de wereld is om troost uit te halen. Hoe zou iemand ooit zijn eigen kind kwaad kunnen doen? Dat is een raadsel dat ik nooit oplossen zal, denk ik. Ik voel hoe Milo’s lichaam ontspant in mijn armen. Ik moet weer aan Tara denken. Natuurlijk heeft ze niet aan mij gedacht. Waarom zou ze ook?
De zak met sperziebonen kraakte in mijn handen. Ik vroeg me af of moeder het kon horen. Waarschijnlijk niet. Ze had zich de afgelopen tijd dagelijks afgezonderd in de tuin. Daar zat ze uren lang te scheppen en snoeien, ze schonk geen aandacht aan wat er binnen de muren van ons huis gebeurde.
‘Het is niet zo erg. Echt niet,’ zei ik.
Tara keek met grote ogen naar de vuurrode plek naast mijn oog. Een schaakstuk was het geweest. De Witte Dame. Ik had geluk gehad dat hij niet in mijn oog zelf terecht was gekomen, dan was het misschien erger geweest. Of nou ja, als ik echt geluk had, had ik mijn vader niet in de weggezeten tijdens het schaken. Ik had het niet expres gedaan, maar misschien had ik beter op moeten passen. Hij was altijd zo gespannen als hij zijn strategieën oefende. Alsof het een echte oorlog betrof. Elke verkeerde beweging kon leiden tot totale escalatie. Op het spelbord en daarbuiten.
‘Wat als het is gekneusd?’
Tara’s ogen waren groot en ernstig. Als die van de porseleinen poppen die ik vroeger zo graag wilde hebben. Al waren die natuurlijk nooit betraand.
‘Dan geneest het wel,’ zei ik.
Tara beet met haar twee kleine voortandjes op haar onderlip. Ze pakte de diepvrieszak van mij over, schudde hem door elkaar en gaf hem toen weer terug. Een nieuwe stroom koelte vond mijn wang.
‘Ik wou dat we hier weg konden,’ zei mijn zusje toen ineens. Heel zachtjes. Alsof ze bang was dat de muren ons zouden horen en haar zouden verraden.
‘Wat?’
‘Je weet wel… Weg,’ ze aarzelde een kort ogenblik. ‘Weg van papa. Met mam. Of zonder haar, als ze niet wil.’
Onbewust hield ik mijn adem in. De diepvrieszak begon te prikken tegen de wond op mijn gezicht. Ik kon de huid eromheen al groen zien kleuren. Tara wachtte op antwoord, ik voelde haar ogen op mij branden. Een moment opende ik mijn lippen om iets te zeggen. Wat wist ik niet, maar ik hoopte dat de woorden zouden komen. Toen hoorde ik buiten de haan kukelen en mijn benen werden onrustig. We konden beter niet langer hier voor de spiegel blijven staan. Het was tijd om naar beneden te gaan.
‘Laten we maar gewoon de eieren gaan rapen Tara.’
Ik laat de motor van de auto lopen terwijl ik de kofferbak vollaat. Mijn armen zijn al snel slap van het gesjouw, maar mijn geest is nog kraakhelder. Vijf koppen koffie en één shot jenever hebben mij in een ultieme staat van alertheid gebracht. Als ik de klep van de achterbak dichttrek en weer achter het stuur plaatsneem, voel ik me voldaan.
Het is donker in Aken. De straatlantaarns geven slechts een beetje schemerlicht af en in elk huis dat ik passeer, zijn de lichten uit. Op de automatische piloot tast mijn hand naar de radio en ik draai één van de knoppen een klein beetje open. Er speelt iets klassieks. Ik ben nooit goed met namen van componisten of muzikanten, maar ik ben tevreden met wat ik hoor. Ik geef nog wat extra gas en draai het raam een beetje open. Terwijl ik wacht voor een verkeerslicht, pak een sigaret uit het dashboardkastje en de aansteker uit mijn jaszak. Het is lang geleden dat ik heb gerookt, maar vanavond had ik er ineens zin in.
De begrafenis van Tara is nu vijf weken geleden. Vijf weken al ligt mijn zusje onder de grond. Wat zal er nu nog van haar over zijn? Nu de insecten aan haar knagen, de maden zich in haar vlees hebben genesteld, haar huid langzaam vergaat. Die gedachten zou me misschien tegen moeten staan, maar ik vind het hele idee zo bizar dat het slechts een verzinsel lijkt. Soms kan ik mezelf laten geloven dat Tara nog gewoon op haar studentenkamer in Leiden zit, waar ik haar jaren geleden naartoe hielp verhuizen. Dat ze morgen opbelt om koffie te drinken of om advies te vragen over een studieproject of over een jongen. Dat haar huid niet volstaat met striemen en blauwe plekken, die ze voor mij probeert te verbergen. Het is bij hem begonnen. Onze vader. Ze is opgegroeid in oorlogsgebied.
Ik rijd langs het grasachtige landschap dat ik nog zo goed ken. De route laat zich makkelijk vinden, ik hoef er niet eens over te denken. Wanneer ik parkeer voor het huis, voelt het alsof het op mij heeft staan wachten. Hier was het al die tijd. Hier staat het. Het decor van onze ellende. Onveranderd en onaangetast, in tegenstelling tot Tara.
Ik kijk door mijn open raam naar dat hoekige, vreugdeloze gebouw. Mijn zusje heeft in deze tuin gespeeld. Haar blote voetjes hebben door deze voortuin gerend. Haar handjes hebben de gieter vastgehouden en de bloemetjes water gegeven. Haar lijfje heeft onder die koude sproeier gestaan. Ontelbaar veel keren.
Een kringetje rook stijgt op uit het gras, nadat ik mijn sigaret erop heb laten vallen. Ik kijk hoe die langzaam na smeult, wil hem in eerste instantie laten liggen. Dan bedenk ik me en gooi ik hem in een verderop gelegen sloot. Beter het zekere voor het onzekere.
Ik stap de auto uit en loop naar de achterbak. De klep springt open, het is alsof de auto me aanmoedigt. De jerrycans staan netjes op een rij uitgestald, als snoepverpakkingen in een supermarkt schap. Ik weet niet hoeveel liters ik nodig ga hebben, dus ik heb ruim ingekocht. Het liefst blijft er geen splinter over.
Ik loop het tuinpad op. Grind knispert, een lekker gevoel. Ik hoef niet bang te zijn om hem wakker te maken. Zijn gesnurk zal dit geluid met gemak overstemmen. Wanneer ik voor de deur sta, neem ik een moment om van de stilte te genieten. Ik hoor alleen maar krekels en kikkers. Het geluid van mijn jeugd, één van de geluiden.
Ik draai de dop van de jerrycan af. De geur van benzine stijgt op en dringt diep mijn neusgaten binnen. Ik adem diep in, word er een beetje duizelig van.
Heel even overweeg ik het… Ik kan nog stoppen. Ik kan de dop er terug opdoen, de jerrycans weer in de auto zetten en wegrijden. Niemand zal ooit weten wat er bijna was gebeurd, die ene nacht in maart.
Op de bovenverdieping knipt het licht aan. Ik schrik. In gedachten zie ik al mijn vaders gestalte in het raamkozijn verschijnen. De donkere schaduw die mij al mijn hele leven achtervolgt. Ik giet de jerrycan leeg. Eerst één, dan twee en dan zo snel mogelijk de andere die ik bij me droeg. Bij de voordeur, bij de ramen, rondom het hele huis. Hij zal niet kunnen vluchten, zoals Tara dat uiteindelijk ook niet had gekund.
Het vuur is alles verslindend. Hout verkoold, versplinterd en stort in. Zwarte rookwolken doemen op uit alle ramen van de woning. Ik kijk toe vanaf een afstand. Veilig in mijn auto, de ramen dicht tegen de rook. Ik zie toe hoe mijn verleden in vlammen opgaat. Ons verleden, dat van Tara en van mij. Ze zou trots zijn. Alle kwade herinneringen verdwenen. Haar kwelgeest vernietigd. Als ik mijn ogen dichtdoe en mij concentreer, beeld ik mij in dat ik zijn kreten kan horen. Schreeuw maar pap, toe maar. Het is toch allemaal al te laat.
De volgende ochtend word ik wakker in mijn auto. Ik had een rustig plekje aan de bosrand gevonden, eentje waar mijn auto niet opviel. Zeker vier uur heb ik geslapen. Mijn jas ruikt naar vuur en gek genoeg moet ik terug denken aan de kampvuren die we vroeger maakten op schoolreis. Dan voelden we ons altijd zo machtig, als dat was gelukt.
Al wrijvend in mijn ogen, pak ik mijn telefoon. Ik gaap terwijl ik op het scherm kijk. Milo prijkt op de achtergrond, met zijn grote groene ogen en ondeugende glimlach. Ik zoek Boris’ nummer en bel hem.
‘Hallo?’
Boris’ stem klinkt schor en afwezig.
‘Hee, morning. Hoe is het?’
‘Goed. Hoe is de conferentie?’
Boris’ denkt dat ik in Berlijn zit. Ik was het bijna vergeten.
‘Prima. Ik wilde Milo’s stem even horen.’
Ik verheug me op zijn vrolijke getetter. Heel anders dan Boris, die niet bijzonder blij lijkt te zijn om iets van me te horen.
‘Milo?’
Boris aarzelt. Er klinkt gerommel op de achtergrond. Wat gebeurt daar?
‘Ik uhm… Had een avondje rust nodig. Milo wilde naar opa.’
Het is alsof alle zuurstof in één keer uit mijn lichaam wordt geperst. Mijn mond is kurkdroog en mijn hart begint razend te bonzen.
‘Wat?’
‘Hij slaapt bij je vader. Ik heb hem gisterenavond gebracht. Bel je vader maar.’
Mijn auto rijdt sneller dan dat hij ooit heeft gereden. Het grind knerst onder mijn wielen, mijn ademhaling stokt bij elke hobbel. De lucht van vuur in de auto maakt me misselijk. Ik zie brandweerwagens opdoemen, ambulances. Mensen lopen in en om het huis van mijn vader, of wat er nog van over is…
Een kreet ontsnapt uit het diepste van mijn lijf. Het rilt en wordt slap. Voor de zwarte vlekken het over nemen, zie ik nog net hoe een brandweerman het huis uitloopt en iets aan een agent laat zien. Smeulende resten stof. Chef. Hij nam hem overal mee naartoe, mijn zoon.